In 1989 las ik in verschillende watersportbladen dat de zeilboot RUCANOR opnieuw ingeschreven was om aan de Whitbread Round The World deel te nemen.
Deze vierjaarlijkse zeilwedstrijd rond de aardbol heeft de naam de zwaarste uitdaging van oceaanracen te zijn. De deelnemers worden tot de beste zeilers ter wereld gerekend. Architecten van wereldklasse tekenen hun zeilschepen die tientallen miljoenen kosten. Iedereen met een beetje zeilbloed in zijn aderen volgt met grote belangstelling van op het thuisfront deze acht maanden durende wedstrijd.
Als radioamateur zorgde ik in 1981 voor de dagelijkse verbinding met Staf Versluys die met zijn zelf gebouwde Tyfoon VI, voor sponsoring omgedoopt tot CROKY aan deze wedstrijd deelnam . In 1985 deed ik hetzelfde voor de RUCANOR.
Vermits een nieuwe Whitbread zich aankondigde verwachtte ik een telefoontje van de sponsor Bas Van Rijswijck, RUCANOR sportkledij, of ik weer voor het radiocontacten zou instaan.
Er komt veel bij kijken om dagelijks een verbinding te maken met een zeilboot die uit Portsmouth vertrekt, langs de Zuidpool de wereld rond zeilt op een afstand van twintigduizend kilometer om dan weer in Engeland te finishen. Op een wedstrijdboot is het gewicht van kapitaal belang. Om de balans van het schip niet te verstoren mag het radiomateriaal niet te veel wegen. Een antenne die de windweerstand verandert en daarbij nog het zeilen hindert is helemaal uit den boze. Een zender van honderd watt, die zijn vermogen via een antenne-tuner naar de achterstag stuurt, is wel het maximum dat door een sportieve schipper toegelaten wordt.
Om gedurende deze nieuwe editie weer voor de radioverbindingen te zorgen was mijn echte motivatie er niet, geen Staf Versluys als schipper en geen echte bekenden onder de bemanning. Weeral acht maanden lang, verschillende uren per dag aan de radio zitten, niet alleen om de verbinding met de wereldzeilers te maken maar ook om het uur van de radiocontacten voor de volgende dagen vast te stellen. De kwaliteit van de verbinding hangt voornamelijk af van de propagatie, dit is de weerstand die de radiogolven in de lucht ondervinden. Het uur en de plaats van het tegenstation is hiervoor van groot belang.
De positie en de lokale tijd waar de boot zich bevindt veranderen dagelijks, daarom moet het zendschema alsmaar aangepast worden. Toen Staf Versluys de eerste keer met zijn Croky, de omgedoopte Tyfoon VI, aan de Whitbread deelnam, zat ik nog vol enthousiasme. Ik schafte mij toen een hoge radiomast aan, die ik in de achtertuin plantte. Daarop monteerde ik een draaibare full-size antenne voor de twintig meter band aan. In mijn shack prijkte een kortegolfzender Kenwood TS 830 S. Dit was in die tijd het beste toestel voor dit soort werk, wellicht een beetje zwak van uitgangsvermogen, maar dat werd ruimschoots goedgemaakt door een lineaire versterker die door mijn goede zorgen wel een paar duizend watt antennevermogen produceerde.
Ook diende ik de stroomdraden van het elektrische net en de bijbehorende zekeringen in huis te verzwaren want als alles optimaal geregeld was voor maximum vermogen (full- power), liep het stroomverbruik op tot een slordige 30 ampère op 220 volt.
Een zender geeft altijd wat storingen zowel thuis als bij de buren. Vooral als de propagatie niet te best is wordt alles opengedraaid om toch maar goed verstaanbaar over te komen bij het tegenstation .
Als het TV beeld bij de buren niet te genieten was dachten zij dat ik wel eens de schuldige kon zijn.
Meestal spoedde ik mij na het QSO, dat ik altijd zeer kort hield, naar de huiskamer en zat dan als er gebeld werd heel onschuldig voor de TV in mijn neus te peuteren.
Of die grote mast in mijn tuin iets mee te maken had met de storingen op BRT ?
Nee hoor ! antwoordde ik dan. Kijk maar bij mij is alles OK.
Er kwam zelfs iemand op een avond buiten adem aandraven om te zeggen dat zijn neonlicht op de zolder aan en uit ging, zelfs als de hoofdschakelaar in de kelder op – uit – stond.
Aandraven, want bij groot vermogen kon er zelfs niemand in de straat telefoneren.
Toch verdenk ik een buurman dat hij eens te vroeg vertrokken is bij hem thuis. Midden in mijn radio-uitzending stond de man in mijn shack met zijn armen te molenwieken.
Hij zei ook iets maar dat kon ik vanwege mijn lawaaimakende koptelefoon niet verstaan.
Omdat ik op dezelfde aangename manier met mijn buren wilde verder leven, zonder moord of doodslag, verhuisde ik de mast in 1985 voor de volgende Whitbread naar de werf van Staf Versluys.
Daar, in het havengebied, hebben zij mij wel klein gekregen. Het was hoogconjunctuur in de scheepsbouw. Bij I.D.P., de scheepswerf aan de overkant van de straat, bouwden tweeëntwintig elektrische lassers de ene boot na de andere af. De vonken vlogen in het rond. Op mijn radio hoorde ik enkel een oorverdovend gekraak.
Van radioverbindingen is er in het begin niet veel in huis gekomen, wel slaagde ik erin na enkele maanden een spoel te wikkelen waardoor de storingen met veertig decibel verminderden. Ik kon de maalboot Prins Albert horen, om te melden dat hij aan de “Buitenstroombank Boei” was en binnen enkele minuten de haven van Oostende zou binnenvaren.
In de zomer van 1989 zat ik met mijn bemanning in vreedzame contemplatie op het terras van het clubhuis van de RYCO. Wij hadden die dag een regatta gevaren en zaten bij een glas gerstenat te genieten dat wij de “Critty” weer eens geklopt hadden.
Wie komt daar de trap opgeklommen, recht naar onze tafel, en vraagt of hij bij ons aan tafel mag zitten ?
Jawel, Bas van de firma RUCANOR.
Ik had het vage voorgevoel dat hij niet gewoon een babbel kwam maken, maar wel om iets te vragen waar ik niet onmiddellijk een antwoord op wist.
Met zijn eerste vraag ” Of wij een pintje lusten ?” had ik geen probleem.
Hij had waarschijnlijk iets afgesproken met de serveuse want telkens als er een glas leeg was bracht zij een volle pint.
Het was al donker, op tafel stond een hele reeks lege en halfvolle bierglazen, onze kledij was ook veranderd, wij droegen een petje en een T-shirt van RUCANOR, toen de vraag kwam die ik zo vreesde.
René wilt gij opnieuw de radioverbinding doen met de RUCANOR tijdens de volgende Whitbread ?
Denkend aan de tijd, energie en kosten die ik in de wedstrijden van 1981 en 1985 gestoken had, dacht ik eerst te antwoorden dat ik het niet zou doen.
Maar toen kwamen de mooie herinneringen boven.
Op dagen dat de lassers geen overuren maakten haalde ik mijn schade in. Ik had veel fijne QSO’s met de boot die tegen de evenaar in de doldrums bijna stil lag, of onder spinnaker met een striemende wind van 40 knopen voorbij de ijsbergen van het zuidpoolgebied raasde. Ik kon mij weer de toestand aan boord voorstellen, toen zij Nieuw Zeeland nog niet zagen maar toch de bloeiende bloesems op het eiland konden opsnuiven. De melding dat zij, met kerstdag toen het bij ons sneeuwde, in zwembroek rond de kerstboom dansten herinner ik mij nog heel goed.
De prachtige start in Auckland, vergezeld met duizenden kleine bootjes voor de gevaarlijkste tocht dicht langs het poolijs van Antarctica naar Kaap Hoorn zal ik nooit vergeten.
Water dat langs de roerkoning binnenstroomde, zeilen die scheurden, verwarming die uitviel, stuurwiel dat brak.
Maar dan weer het bericht dat Sinterklaas voor ontbijt speculaas en koekebrood aan boord gebracht had. An Lippens, het enige vrouwelijke bemanningslid, had voor deze verrassing gezorgd.
Ik zag ze allen in de kou rond de radio, om via mij wat nieuws van thuis te ontvangen.
– De Belgische frank is gedevalueerd – Sadat is vermoord – De jachtwerf Marina is door een gasontploffing totaal vernield – Crisis in België, de regering is gevallen – Het is carnaval in Oostende. Tjanie Carbon, de vuile leugenaar, wordt vanavond op de vismarkt verbrand – Een Engelse maalboot miste de havengeul en ligt een op de golfbreker aan de residentie Osborne –
Als de moraal van de bemanning niet te hoog stond monterde ik hen op door te zeggen dat zij maar goed moesten doorvaren. Ik zou wel bij het warme vuur van de open haard, vanuit mijn gemakkelijke zetel, met een potje pindanootjes en een glas bier, naar de verkiezing van Miss World op TV kijken.
Zij zullen mij wel vervloekt hebben toen ze in hun lege, koude, klamme slaapzak kropen.
Op de eretitel ” Achtste man aan boord van de Croky ” die ik van de bemanning mocht ontvangen na de Whitbread ben ik fier. De zeekaart die Staf in 1981 gebruikte om Kaap Hoorn te ronden, werd door heel de bemanning ondertekend en hangt nu als QSL kaart (bevestiging van bericht) op een ereplaats in mijn shack.
Het zal niemand verwonderen dat ik die avond op het terras van de jachtclub antwoordde ” Wel Bas, je mag op mij rekenen “
René “Were Weg” van Uden.
Laatst bijgewerkt op ( vrijdag 11 mei 2018 )
Geef een reactie